- grand
- grand1 [grã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 groot ⇒ lang, ruim2 volwassen3 heftig ⇒ intensief4 belangrijk ⇒ voornaam, groot5 groot- ⇒ opper- 〈in titels〉6 edel♦voorbeelden:1 grand âge • hoge leeftijdune grande heure • ruim een uurhomme grand • lange manil n'y a pas grand monde • er zijn weinig mensense faire grand • groot wordenà grands frais • tegen hoge kostenen grande pompe • met grote staatsiele grand • het grote2 les grandes personnes • de volwassenen〈zelfstandig〉 mon grand • beste jongen 〈tegen kinderen〉un grand • volwassene; oudere leerling3 grand air • buitenluchtgrands amis • dikke vriendengrand blessé • zwaar gewondegrand buveur • stevige drinkergrand froid • strenge kougrand jour • klaarlichte daggrand teint • kleurechtà grands coups • hevigau grand air • in de open luchtproduire au grand jour • aan het licht brengen, publicerenau grand jamais • nooit of te nimmer4 grands événements • belangrijke gebeurtenissenla Grande Guerre • de Eerste Wereldoorloggrand homme • beroemd, groot manle grand monde • de hogere standenaller grand train • snel gaanles quatre grands 〈m.〉 • de vier grote mogendhedenun grand • hooggeplaatst persoon5 grand prêtre • hogepriestergrand prix • eerste prijs6 grandes actions • goede, edele dadenle grand siècle • de 17e eeuw 〈in Frankrijk〉de grand coeur • edelmoedig¶ de grand matin • 's morgens vroeg————————grand2 [grã]〈bijwoord〉1 groot♦voorbeelden:1 porte grand(e) ouverte • wijd openstaande deurvoir grand • grootse plannen hebbenen grand • op grote schaal, grootscheeps1. adj1) groot2) lang, ruim3) hoog4) volwassen5) heftig, intensief6) belangrijk, voornaam7) groot-, opper-8) edel2. advgroot
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.